Optie 1: de woord-associatie

Schrijf alle woorden op die in jullie opkomen tijdens het kijken.
Bekijk en lees de woorden samen. Een van die woorden roept een herinnering op.
Vertel die herinnering, liefst in de tegenwoordige tijd.

Laat ook de deelnemer(s) een herinnering vertellen. Vraag door, tot de deelnemer in een vertelstroom komt. Zeg dan: zullen we dit opschrijven? Schrijf letterlijk op wat de deelnemer vertelt, of zeg: wil je opschrijven wat je net hebt verteld?

Optie 2: directe associatie

Het schilderij roept direct een herinnering in je op (dit is iets wat je kunt oefenen). Vertel: dit schilderij/werk doet mij denken aan die keer dat ik… En vraag: ‘waar doet het jou aan denken?’

Komt er een herinnering? Vraag door: hoe ging dat precies, wat gebeurde er toen? En hoe was dat voor jou? Komt de dichter in een vertelstroom: noteer letterlijk wat er gezegd wordt / laat de deelnemer opschrijven wat hij/zij net vertelde. Censureer niet / pas niet aan. Vraag eventueel wel verder; wat dacht je, wat deed je, etc.

Begin een nieuwe regel zodra er een stilte valt.

Is er nog energie?

Lees samen wat er staat. Misschien heb je suggesties voor veranderingen? Stel ze voor, laat de deelnemer de verschillende opties horen en zelf kiezen hoe het moet. Selecteer samen: hoort alles er bij, of moet er nog iets weg? Of: is alles duidelijk genoeg?

Zie ook de tien stappen en de uitleg in het Gedichtenlaboratorium.
www.gedichtenlaboratorium.nl